Epidemiologie



Stabiliteit en infectiviteit


Het rotavirus is een zéér infectieus en resistent pathogeen en wordt doorgegeven via de oro-fecale weg. Het rotavirus van kalveren kan tot één jaar overleven in een gesloten recipiënt, terwijl blootstelling aan de lucht de virusoverleving beperkt tot enkele dagen. Het goed drogen van stallen tijdens reiniging & desinfectie kan dus al sterk bijdragen tot de reductie van de rotavirus infectiedruk.


Het rotavirus kan afgedood worden met absolute ethanol (95%) en 10% formol, maar is resistent tegen bleekwater, iodoforen en kwaternaire ammonium desinfectantia. De minimale infectieuze dosis is slechts 1 plaque vormende unit. Het virus is dus zéér besmettelijk en een goede reiniging en desinfectie zijn essentieel om de infectiedruk te reduceren.


Rotavirus infecties in Vlaanderen


Tot over enkele jaren geleden werd er geen onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen en belang van rotavirussen bij Vlaamse varkens. In een studie uitgevoerd door Veepeiler in België in 2012 op geëuthanaseerde biggen met speendiarree werden rotavirus antigenen teruggevonden met een antigen ELISA in de dunne darminhoud van 16% van de biggen. Ook 8% van de controledieren testten positief voor het rotavirus (Coddens et al., niet gepubliceerde resultaten).

Sinds 2010 wordt aan het Laboratorium Virologie opnieuw meer aandacht besteed aan het belang van rotavirusinfectie in de pathogenese van kraamstal- en speendiarree.
Een recente studie van ons Laboratorium en Dialab op 36 bedrijven toonde aan dat rotavirus A en C infecties zeer frequent voorkwamen bij zuigende biggen (n=45) met diarree. Op 62% van de bedrijven waren zuigende biggen met diarree positief voor RVA en/of RVC, terwijl slechts 25% van de bedrijven positief bevonden werden wanneer een snelle antigentest werd gebruikt voor de diagnose.

In het voorjaar van 2014 startten we ook een longitudinale veldstudie op een Vlaams varkensbedrijf om het voorkomen van rotavirussen na het spenen beter in kaart te brengen. De uitscheiding van het virus werd kwantitatief opgevolgd gedurende de eerste 3 weken na het spenen, hetgeen internationaal nooit eerder gebeurd is op deze manier.
Op dit bedrijf waren er tijdens de studie geen explosieve diarreeproblemen aanwezig. Wel werden alle biggen onmiddellijk na het spenen geïnfecteerd met het rotavirus A en C. Biggen die vooraf gezoogd werden door gelten waren reeds sterk positief op de dag van spenen, hetgeen er op wijst dat ze de besmetting met het rotavirus reeds hadden opgelopen in de kraamstal. De piek van de rotavirus A uitscheiding bevond zich op 4-6 dagen na spenen en de uitscheiding duurde ongeveer 8-12 dagen. Onmiddellijk hierna kenden alle biggen verrassend genoeg een tweede replicatiegolf van het rotavirus A. Het ging op dit bedrijf over 2 genetisch verschillende varianten van groep A rotavirussen. Toch was de tweede replicatiegolf minder uitgesproken dan de eerste, hetgeen er kan op wijzen dat er reeds een geringe kruisbescherming werd geïnduceerd tussen deze twee genetisch verschillende stammen. Dit leidde er ons toe om een model (Figuur 1) voor opeenvolgende rotavirusinfecties bij gespeende biggen op te stellen.


Tijdens de eerste 10 dagen was de uitscheiding van rotavirus C lager dan deze van rotavirus A. In contrast hiermee was de rotavirus C uitscheiding hoger aan het einde van de studie, wanneer rotavirus A uitscheiding lager was. Ook van rotavirus C circuleerden er minstens 2 of 3 genetische varianten.
Het gewicht van de biggen was sterk variabel bij het spenen en op het einde van de studieperiode. De groei van de biggen was sterk gereduceerd in de eerste week na het spenen. Merkwaardig genoeg was de groei bij biggen met de ergste rotavirus A vermeerdering het slechtst.
In deze studie werd aangetoond dat gespeende biggen opeenvolgend en subklinisch geïnfecteerd kunnen worden met genetisch verschillende varianten van het rotavirus A en het rotavirus C. Toch lijkt het er op dat er een snelle kruisbescherming wordt geïnduceerd tussen genetisch verschillende rotavirus A stammen. Ondanks de aanwezigheid van het rotavirus op dit bedrijf, werden er geen explosieve diarreeproblemen gezien. Zeer waarschijnlijk is dit het resultaat van het profylactische gebruik van zinkoxide en colistine. Of deze infectiegolven een algemeen verschijnsel is op Vlaamse varkensbedrijven en wat nu juist de klinische en economische impact hiervan is, vormt één van de hoofddoelstellingen van het huidige IWT LA traject. Of deze golven van rotavirussen ook optreden bij zuigende biggen in de kraamstal en bij oudere gespeende biggen wordt ook onderzocht. Om meer te weten te komen over ons project, klik dan hier.
Stacks Image 2048

Figuur 1. Model voor rotavirus uitscheiding na het spenen.




Terug naar Diagnose